Michael Haneke wordt geboren in Munchen, Duitsland, in 1942 en groeit op in Wiener Neustad in Oostenrijk. Hij studeert psychologie, filosofie en theater aan de universiteit van Wenen. Tijdens zijn studie raakt hij geïnteresseerd in films en films maken en begint recensies te schrijven. Na zijn afstuderen werkt hij als een dramaturg en redacteur voor de Duitse televisie en maakt televisiebewerkingen van boeken. Tevens regisseert hij een aantal toneelvertolkingen van het werk van Heinrich Kleist, Goethe en Strindberg. Rond deze tijd begint hij zijn eigen filmscenario’s te schrijven en regisseert vervolgens zelf de films gebaseerd op deze scenario’s; het zijn nu zijn eigen films.
Momenteel is hij in Europa een gelauwerde filmmaker en toch nog altijd fel omstreden. Volgens vele critici heeft hij de Europese film weer een prominente plaats bezorgd in de wereldcinema, terwijl hij erin geslaagd is zijn onafhankelijke status te behouden. Zijn verhalen draaien om emotioneel ‘koude’ persoonlijkheden uit de middenklasse die onder aanhoudende en complicerende stress ineenstorten. Vanuit een cultureel standpunt gaan zijn films over hoe identiteit bepaald wordt in de klassenstructuur van de Europese maatschappij, over de verhouding tussen man en vrouw en etnische hiërarchie. Haneke wil weten hoe deze structuren omgaan met collectieve en individuele schuld. Veel van deze structuren blijken nogal inhoudsloos en schraal en bieden mensen geen bescherming of warmte.
Wanneer men zijn verhaallijnen nader beschouwt, blijven de meeste personages ondoorgrondelijk voor de kijker en krijgt deze laatste summiere informatie. De opeenvolging van scènes is episodisch, er lijkt geen of een absurd verband tussen twee scènes te zijn. Ook kiest Haneke vaak voor lang gemonteerde shots die de moderne kijker, getraind als hij is veel beelden snel achter elkaar te zien, ‘uitputten’ en veel van zijn aandacht vragen. Er zijn veel open ruimtes in het verhaal en Haneke slaat tijd over in zijn film: niet op de geijkte wijze met flashbacks of vooruitkijken, maar midden in een scène wordt de chronologie doorbroken. De toeschouwer zoekt wanhopig naar aanknopingspunten en richting. Hanekes verhaallijnen zijn niet lineair, vloeiend en helder.
Zijn films provoceren de toeschouwer en diens emoties worden direct opgerakeld, maar een mogelijkheid de film te duiden, geeft Haneke zelden. Vaak is niet duidelijk wat nou precies provoceert in zijn films, de WIJZE waarop gefilmd wordt, bezorgt de kijker de meeste hoofdbrekens en werkt vervreemdend.
Waarom gaat Haneke zo te werk? Hij nodigt de toeschouwer uit zelf naar de antwoorden te zoeken en het getoonde op eigen wijze te interpreteren. Met opzet manipuleert Haneke de informatie en beoogt daarmee dat de kijker een band opbouwt met de filmpersonages en werkelijk tracht hen te begrijpen. Kijker en personage raken emotioneel verstrikt en ervaren de film op hetzelfde niveau. Ze zien zich beiden met dezelfde problematiek geconfronteerd en moeten ‘gezamenlijk’ een oplossing bedenken. De kijker ‘consumeert’ niet louter de film, hij doet er als het ware aan mee! De blanco momenten dwingen de kijker deze zelf op te vullen en zijn eigen gedachten over het ontvouwen van de gebeurtenissen aan te spreken.
Uit zijn films doemt een negatief beeld van de moderniteit omhoog. Haneke spreekt zelf liever over ‘supermoderniteit’. Volgens hem leven we in een tijd met een overvloed aan ‘gebeurtenissen’, nieuws en informatie. Maar deze creëren geen van alle ‘geschiedenis’ en hebben geen blijvende betekenis, tenzij aan ons gepresenteerd in de vorm van ‘spektakel’ dat onze onmiddellijke aandacht vraagt. Dit lijkt op het standpunt van Joost Zwagerman, die spreekt over ‘Nederland, 24-uurs partyland’: we willen voortdurend vermaakt worden, maar willen daarover vooral niet te lang nadenken.
‘Supermoderniteit’, aldus Haneke, biedt ons van de ene kant een ‘teveel aan identiteit’: we hebben allemaal een burgerservicenummer, een credit card, een bankpas, verschillende e-mailadressen, een identiteitskaart met biomedische functies, om ons maar te onderscheiden van anderen. Anderzijds ontbreekt het ons aan een ware individuele identiteit. Onze identiteit is rigide, uitwisselbaar en kan eenvoudig gestolen worden.
Haneke wil ‘echte cinema’ creëren in plaats van, zoals hij het noemt, Amerikaanse voorgekauwde ‘Hollywood-cinema’ en diens ontwapening van de kijker. Provocatie en dialoog in plaats van consumptie, conformisme en consensus. Zijn films moeten verontrustend en emotioneel pijnlijk zijn om uiteindelijk de kijker aan te sporen actief mee te doen. Haneke bepleit een vorm van ‘activerende cinema’ die aan de kijker de macht teruggeeft. Wel stelt hij dat ‘valse’ antwoorden niet bestaan en dat soms antwoorden helemaal niet nodig zijn.
Een centraal thema in het werk van Haneke is geweld, of liever gezegd, zijn afschuw van geweld en de altijd negatieve gevolgen van het gebruik ervan. Ofschoon zijn films heel vaak over geweld gaan, laten zij maar weinig echt geweld zien. De montage, het geluid en het decor doen de kijker begrijpen wat er gebeurt en maken het uitbeelden van echt geweld overbodig. Haneke laat louter de gevolgen zien door in te zoomen op wat geweld slachtoffers aandoet en hoe zij proberen daarmee om te gaan. Of we zien de gevolgen ervan in de gezichtsuitdrukkingen van andere mensen.
Hij doet dat vaak met lange en statische camerashots die de kijker doen gruwelen en hem een hoogst onaangenaam gevoel bezorgen. Het leidt tot een beangstigende kijkerervaring en deze ervaring duurt onverminderd voort, omdat Haneke de toeschouwer geen genade gunt en hem met de neus op de feiten blijft drukken.
Wanneer geconfronteerd met Hanekes opvattingen over het schieten van scènes, in tergend traag tempo filmen vanuit statische cameraposities, raakt de kijker verzeild in een afstandelijke en vervreemdende wereld. In Hanekes films hoeft men geen redding in nood op het laatste moment te verwachten, geen wraak of ‘happy end’. Er is geen truc om de kijker met een prettig gevoel naar huis te laten gaan. De slachtoffers worden geen daders of helden, ze blijven altijd slachtoffer van geweld.
Voor mij persoonlijk is ‘Funny Games’ de ultieme film over de gruwelijkheid van geweld en verwoordt Haneke op geniale wijze zijn visie op geweld. Het staat me zo helder voor de geest hoe zeer deze film mij aangreep en ik vond het een verschrikkelijke film. Ik wilde voortdurend het kijken onderbreken, maar kwam er maar niet van los. Het valt op hoe zeer men ‘getraind’ is naar films te kijken en wat we van een film verwachten. Haneke zet dat allemaal op zijn kop. Wim Wenders, geen onbekende wanneer het gaat om baanbrekende en provocerende films, liep weg bij de eerste vertoning van ‘Funny Games’ op het filmfestival van Cannes in 1997. Hij kon er niet tegen…
‘Funny Games’ haalt alle conventies over film kijken en over hoe films in elkaar zitten genadeloos onderuit. Het is bovendien een briljante analyse van onze tijd, waarin vermarkting van emoties op het scherm centraal staan. Tijdens ‘Zomergasten’, noemt Willem Schinkel, de Rotterdamse socioloog die promoveerde op de daderbeleving van geweld, ‘Funny Games’ een glasharde aanklacht tegen onze tijd. Tijdens de films richten de daders zich geregeld tot de kijker, midden in een scene of wanneer zij bezig zijn hun gruwelijke daden uit te voeren. Ze doen dat met een kwinkslag of relativerende opmerking. Aan het einde van de film zien we hoe ze van plan zijn naar de volgende familie te gaan. Dit lijkt wel reality tv…Met bier en chips kijken naar de ellende of lotgevallen van een ander, verpakt in een behapbaar en dagelijks format. Geer en Goor die alle ellende weglachen.
Het scenario van ‘Funny Games’ is heel eenvoudig. Een rijke familie, vader, moeder, zoon en een hond zijn op vakantie aan het meer in hun zomerhuis. Er verschijnen twee goedgeklede, vriendelijke jongemannen die vragen of ze wat eieren mogen lenen. Daarna beginnen ze, zonder enig motief en verdere achtergrondinformatie, de leden van de familie een voor een te vermoorden. De twee moordenaars zijn niet direct herkenbaar als ‘bad guys’, maar typische welgemanierde jongens uit de middenklasse. Haneke lijkt ons te laten zien dat het gevaar schuilt in dezelfde sociale klasse, of in ieder geval in onze naaste omgeving. Geweld kent geen klasse of schakering.
Opnieuw zien we niet hoe de daders de familieleden vermoorden, maar Haneke wendt zijn filmtechnieken en opvattingen aan en laat er geen enkele twijfel over bestaan wat voor een huiverwekkend lot de familie te wachten staat. Op het moment dat een van de jongens de vader doodslaat, schakelt Haneke over naar het scherm van de televisie in de kamer. De televisie, beschadigd tijdens een eerdere worsteling, laat alleen sneeuw zien, terwijl de toeschouwer de doodskreten van het slachtoffer moet aanhoren. Haneke veroordeelt hiermee impliciet het consumeren van geweld als amusement. Door het kapotte televisiescherm te laten zien in plaats van het geweld zelf, vertelt Haneke ons dat geweld nooit gebruikt mag worden en zeker niet als amusement vertoond. De televisie symboliseert hier de media, ons moderne venster op de realiteit.
Haneke besteedt alleen aandacht aan het lijden van de slachtoffers en wil niet dat er enige identificatie met de daders optreedt. Hij komt niet met ‘pseudopsychologische’ motivatie aanzetten die moet uitleggen waarom de moordenaars tot hun daden komen. Haneke ‘psychologiseert’ niet, het pure kwaad wordt de kijker opgedrongen. In de film, wanneer de twee jongens op de bank zitten, zeggen zij zelf ‘een goede jeugd gehad te hebben’ en eigenlijk niks te klagen hebben over hun leven. Het slachtoffer en de gevolgen van geweld moeten ons interesseren.
Tot op heden discussiëren critici over de vraag of Haneke geslaagd is in zijn poging geweld als amusement te veroordelen. Velen zien ‘Funny Games juist als obsessief gewelddadig en beschuldigen Haneke ervan geweld op identieke wijze voor te stellen zoals dat ons in ‘gewone’ actiefilms en thrillers wordt voorgeschoteld. Maar ik geloof dat ‘Funny Games’ precies bereikt heeft wat Haneke bedoelt wanneer hij zegt:
‘Ik wil aan geweld teruggeven wat het werkelijk is: pijn en letsel voor een ander.’
0