Jenny Erpenbeck: groot en gewetensvol romanschrijfster

De Duitse literatuur is lange tijd gekenmerkt door een traditie van geëngageerde literatuur. Na de Tweede Wereldoorlog ontstaat een nieuwe literaire stroming, de zogenaamde “Trümmerliteratur’’, die beschrijft hoe het leven is in Duitsland na het Derde Rijk en de verwoestende oorlog die het begonnen had. Het land bevindt zich op een moreel en cultureel dieptepunt dat zijn weerga niet kent in de turbulente geschiedenis van Duitsland.

Als de Gruppe 47 wordt opgericht onder leiding van Hans Werner Richter, formuleert zij het uitgangspunt van deze beweging: Duitsland bevindt zich in ‘’die Stunde Null’’. Alle oude vormen van literatuur hebben afgedaan en hebben de catastrofe van het nazisme niet kunnen afwenden. Een van Duitslands bekendste schrijvers, Günter Grass, zal later zijn debuut en beroemdste roman, Die Blechtrommel, aan deze groep presenteren. Gruppe 47 kent geen ideologisch of literair programma en geen vaste organisatievorm. De afkeer van het nazisme en zijn gruwelijke misdaden is wat de groepsleden verbindt. Zij speelt tot midden jaren zestig een voorname rol in belangrijke maatschappelijke discussies.

Einde jaren zeventig ontstaat de ‘’Väterliteratuur”, waarin de jongere generatie terugkijkt op de geschiedenis van hun ‘’vaders’’ en daarbij speelt de Duitse schuldvraag en de rol van de ‘’ouders’’ een grote rol. Op deze wijze trachten zij begrijpen hoe een ‘’luilak’’ en ongeletterde man als Hitler Duitsland heeft kunnen verleiden en waarom specifiek hun ouders zich schuldig hebben gemaakt aan gruwelijke misdaden.

Na de Duitse hereniging richt een aantal schrijvers zich op de verwerking van het DDR-verleden en hoe voormalige DDR-burgers zich staande proberen te houden in een postindustriële en kapitalistische samenleving. Zij hadden geleerd dat al het kwaad uit het Westen kwam en nu moesten zij reflecteren op een ander totalitair systeem, het land waarin zij zelf geleefd hadden en hen zogenaamd bevrijd had van fascisme en onderdrukking.

Kenmerkend voor deze stromingen is de nadruk op houding van mensen ten opzichte van ideologieën en tijdens grote gebeurtenissen uit de geschiedenis. Zijn er specifiek ‘’Duitse’’ oorzaken voor de opkomst van Hitler? Daarnaast spelen morele en filosofische kwesties een grote rol, als reactie op de morele leegte die het Derde Rijk heeft achtergelaten. Hoe kan Duitsland nu van het kwaad gered worden, hoe zorgen we ervoor dat we nooit meer terugvallen in de barbarij van het nazisme? Wat zijn de overeenkomsten tussen Nazi-Duitsland en de DDR? In hoeverre is het leven nu beter in het herenigd Duitsland?

Buiten Duitsland krijgt de Duitse literatuur weleens de naam ‘’onleesbaar’’ te zijn door de nadruk op deze thema’s. Een boek van een Duitse schrijver zou je drie keer gelezen moeten hebben om te begrijpen waarover het gaat. Duitse schrijvers zien zich bijna genoodzaakt zich bezig te houden met de Duitse schuldvraag en de twee ideologische systemen die beide delen van het land in hun macht hadden.

De huidige literatuur lijkt deze traditie niet meer te kennen, en als zij al stilstaat bij deze thema’s, dan zijn de zwaarmoedigheid en het serieuze verdwenen; men ontkent niet de misdaden van het naziregime of van de communistische DDR-dictatuur of die in de eigen kring, maar de bijna obsessieve zoektocht naar de oorzaken van de collectieve schuld en de dieperliggende drijfveren staat niet langer centraal. Er is sprake van een nuchtere en lossere benadering en meer ruimte voor individuele waarneming en emotie. In de woorden van de filosoof Peter Sloterdijk: “de huidige generatie heeft het naziverleden niet meer nodig tot diepzinnige of existentiële literatuur te komen: de eigen ervaring staat centraal.”

 

De auteur die we hier bespreken, zou ik niet willen beschrijven als geëngageerd, maar wel als een schrijfster met een politiek bewustzijn. Jenny Erpenbeck zoekt op sommige terreinen aansluiting bij de hier beschreven literaire tendensen in Duitsland van de laatste zestig jaar, maar kiest daarbij duidelijk voor een persoonlijk en vaak autobiografisch perspectief. In een aantal van haar romans passeren de belangrijkste gebeurtenissen uit de Duitse geschiedenis van de twintigste eeuw de revue, maar die worden beschreven vanuit verschillende persoonlijke invalshoeken. Het gaat haar erom te tonen hoe gebeurtenissen de levensloop van individuele mensen kunnen beïnvloeden en niet waarom zij tot bepaald gedrag komen. In ieder geval wordt daarover geen moreel oordeel geveld, een kenmerk van postmodernistische literatuur

Jenny Erpenbeck wordt in 1967 in Berlijn geboren. Zij volgt eerst een opleiding tot boekenbinder, studeert daarna theaterwetenschappen, om later uiteindelijk voor theatermuziekregie te kiezen. Zij studeert af op de enscenering van een opera van de Hongaarse componist, Bela Bartok. Haar vader, John Erpenbeck, is een bekende natuurkundige, psycholoog en auteur van verschillende boeken. Haar moeder Doris Erpenbeck was vertaalster Arabisch-Duits en haar grootmoeder was een bekende schrijfster uit de DDR, Hedda Zinner. Deze vrouw staat vaak model, in een of andere vorm, voor romanpersonages bij Erpenbeck.

In haar roman Heimsuchung (in het Nederlands vertaald als Huishouden) bedenkt zij een variant op een andere traditie in de Duitse literatuur, de familieroman. In het boek staat centraal een stukje grond met een buitenhuis en een zomerhuisje aan een meer in Mark Brandenburg niet ver van Berlijn. De titel laat zich moeilijk adequaat vertalen naar het Nederlands, het heeft zowel de betekenis van bekwelling en beproeving. Het kan opgevat worden als een zoektocht naar het thuis, maar ook als een zoektocht naar het verleden.

Erpenbeck beschrijft hoe het gebied ontstaan is en voert ons terug zelfs naar de ijstijd. Zij lijkt te willen aangeven dat de krachten van de natuur eindeloos blijven bestaan en alles voortdurend doen veranderen, terwijl de mensen slechts van voorbijgaande aard zijn. Daarbij stelt zij, naar mijn overtuiging, dat evolutie een eindeloos scheppend en zichzelf herstellend proces is en de werkelijke scheppingskracht die de wereld en mens vormgeeft. Er zijn verwijzingen naar de christelijke jaartelling, maar Erpenbeck is hier bijna wetenschappelijk in haar taalgebruik, terwijl de rest van de roman zich laat kenmerken door beeldend, poëtisch taalgebruik. Erpenbeck lijkt hiermee de idee van een goddelijke invloed op het scheppen van het landschap en de mens af te wijzen.

Het stukje grond aan de Scharmützesee in Mark Brandenburg is weliswaar de spil van het boek, de verschillende geschiedenissen van zijn bewoners bepalen echter de inhoud en thematiek van het boek. In het begin zien we een herenboer met zijn vier dochters. Een van de dochters, Klara, erft de grond, maar zij is een geestelijk verwarde vrouw en loopt op een kwade dag het meer in en verdrinkt. Daarna verkoopt de boer het bos van zijn dochter aan een architect die er een buitenhuisje laat bouwen, en een ander deel aan een Duits-joodse textielfabrikant die een zomerhuis met een vlonder in het meer laat timmeren.

Erpenbeck goochelt voortdurend met tijden en de roman verloopt niet chronologisch. We lijken ons op dat moment te bevinden ergens aan het begin van de twintigste eeuw, maar in het volgende hoofdstuk zijn we in 1951, wanneer de architect niet langer in de DDR kan blijven en naar het Westen wil vluchten. Hij begraaft een aantal kostbare spullen in de grond.

Dan voert Erpenbeck ons terug naar voor de Tweede Wereldoorlog en volgen we de lotgevallen van de familie van de Duits-joodse textielfabrikant. Hij en zijn vrouw bezoeken zoon en schoondochter in Kaapstad, Zuid-Afrika, waarheen de laatstgenoemden gevlucht zijn uit Nazi-Duitsland. Zij halen herinneringen op aan de tijd in Duitsland. De textielfabrikant en zijn vrouw keren terug naar Duitsland en belanden in een dodelijke val, waaruit ze vergeefs proberen te ontsnappen. Zij verkopen voor de helft van de oorspronkelijke waarde hun zomerhuis aan de architect, die voor zijn aankoop 6% ‘’Entjudungsgewinnabgabe’’ moet afdragen.

De oorlog breekt uit en de textielfabrikant en zijn vrouw zijn nu reddeloos verloren. Zij worden gedeporteerd en uiteindelijk vergast. De architect, die meehielp het stukje grond aan het meer ‘te ontjoodsen’’, laat een bijenhuis bouwen en fruitbomen plaatsen op de voormalige grond van de joodse textielfabrikant en alles lijkt zich te normaliseren. Maar dan de komt de oorlog ook naar dit gedeelte en dringt het Rode Leger het gebied binnen. Als een jonge officier van het Rode Leger de vrouw van de architect in de kast ontdekt, spreekt hij een woord ‘’waarmee hij voor eeuwig een gat in haar boort’’. Na het einde van de DDR vervalt het huis aan de erfgenamen van de architect. Het is echter in zeer slechte staat en uiteindelijk wordt het huis gesloopt.

 

Dwars door alle tijdperken heen heeft het huis een tuinier die jaar in jaar uit de omgeving verzorgt en ten dienste staat van alle verschillende bewoners. In de intermezzo’s tussen de verschillende hoofdstukken vertelt Erpenbeck over hem en zijn activiteiten. De tuinier kan niet praten en lijkt los van alle menselijke verhoudingen te staan. Hij is een mythologische figuur die de continuïteit belichaamt en mijns inziens een aanwijzing van Erpenbeck dat de mens weliswaar zijn omgeving en tijd kan beïnvloeden, maar niet voor werkelijke blijvende veranderingen zorgt. Dat kunnen alleen de natuur en de natuurlijke krachten om ons heen.

Steeds wanneer historische en politieke gebeurtenissen de bewoners van het stukje grond dwingen te gaan of iets ondernemen, herstelt de tuinier de oude verhoudingen en staat hij symbool voor de eenheid met de natuur en de krachten die het gebied geschapen hebben. Aan het einde van het boek verdwijnt de tuinier net zo geruisloos als hij gekomen is. Op dat moment staat er op het gebied nog geen nieuw bouwwerk en is de omgeving weer even ‘’zoals altijd’’. Omdat de mens de omgeving en zijn medemens niet kan schaden op dat moment, lijkt de tuinier overbodig. De natuurlijke orde is voor even hersteld, lijkt Erpenbeck te willen zeggen, en een ‘’bewaker’’ van deze orde is niet meer nodig.

 

Ook in haar roman Aller Tage Abend, in het Nederlands vertaald als Een handvol sneeuw, speelt Erpenbeck met vertelstijlen en perspectief. De titel is wederom moeilijk te vertalen, het betekent zoiets als ‘’het kan nog alle kanten op’’ in het Duits. De roman bestaat uit vijf boeken en in het eerste boek sterft een zuigeling en de moeder vraagt zich af of een ‘’handvol sneeuw’’ het hartje van het kind had kunnen reanimeren. De overige vier boeken brengen de overledene weer tot leven en schilderen een mogelijke levensloop, totdat zij weer sterft.

Ze wordt geboren in Brodno in Galicië, een provincie van het toenmalige Habsburgse Rijk, keert dan terug in Wenen waar zij zelfmoord pleegt, duikt weer op in Moskou ten tijde van de showprocessen en de laatste twee boeken spelen in de DDR, waar ze eerst een gevierd schrijver is en vervolgens ‘’definitief’’ sterft in een rusthuis vlak na ‘’die Wende’’.

Net zoals in Heimsuchung dient de Duitse geschiedenis uit de twintigste eeuw als decor voor haar roman en verweeft zij ingenieus persoonlijke lotgevallen met grote historische gebeurtenissen en omwentelingen. Het centrale thema is toeval het menselijke lot beïnvloedt. Het boek lijkt zich ook te concentreren op de verhoudingen tussen de seksen en met name op hoe vrouwen zich staande dienen te houden in een wereld die vaak door mannelijk ingrijpen en geweld ingrijpend verandert. Het toeval in Erpenbecks boeken doet zich voor in velerlei gedaanten en moet niet gezien worden als eenmalige grote gebeurtenis. Historische ontwikkelingen en ontmoetingen met mensen kunnen ook onder ‘toeval’ vallen.

Het gaat erom dat mensen geen grip hebben op veel dingen om hen heen. In het eerste boek wordt gezegd dat ‘’het beter zou zijn dat het toeval het leven bepaalt en niet God’’. Zegt Erpenbeck hier dat God ook onder toeval valt? Wanneer een kind sterft, hoe kun je troost zoeken bij een God die datzelfde kind heeft doen sterven? De hoofdpersonage zoekt naar een manier haar geloof te rijmen met haar verlies.

 

Gebruikt Erpenbeck in Heimsuchung de mythologische figuur van de tuinier om de verschillende verhaallijnen te verbinden, in Aller Tage Abend laten korte ‘’intermezzo’s ‘’de vijf boeken in elkaar overvloeien. In deze intermezzo’s bereidt Erpenbeck de lezer voor op een nieuwe mogelijke levensloop van haar hoofdpersoon. In alle vijf boeken komen de verzamelde werken van Goethe steeds weer aan de orde. Deze zijn familiebezit en lijken dwars door alle tijden heen redelijkheid, wijsheid, beschaving en cultuur te symboliseren terwijl dictatuur, antisemitisme, showprocessen, onderdrukking en verwoesting de waan van de dag bepalen. In het laatste boek overweegt een afstammeling van ‘’mevrouw Hoffmann’’, zoals we nu eindelijk te weten komen hoe ze heet, de boeken te kopen, maar doet dat niet. De mens toont zich hardleers en blijft blind voor de verschrikkingen van het verleden. Hij begrijpt niet dat het heden niet bestaat zonder te proberen het verleden te doorgronden.

Critici hebben Jenny Erpenbeck verweten een ‘’te geconstrueerde en emotieloze’’ roman geschreven te hebben. Maar ik ben het daarmee volledig oneens. Ten eerste is het boek in prachtige beeldende en poëtische taal geschreven. Beslist niet makkelijk te lezen maar vol met momenten van grote taalschoonheid. Erpenbeck vermengt, volledig natuurlijk, proza met poëzie. Op verschillende plaatsen ‘zingt’ de taal. Daarnaast kent ieder boek afzonderlijk zijn eigen ritme en stijl. Dit is in overeenstemming met haar opvatting dat taal net zo veel zegt en uitlegt als de inhoud zelf. De lezer ervaart via de woordkeus en de taal veel over de gevoelens van de helden in het boek. Ondanks het grote panorama dat zij beschrijft, blijft de emotie van het hoofdpersonage zeer tastbaar.

 

In haar roman Gehen, ging, gegangen snijdt Jenny Erpenbeck een hoogst actueel thema aan: de vluchtelingenproblematiek. Een Oostberlijnse emeritus-professor in de oudheid, Richard, komt op toevallige wijze in aanraking met vluchtelingen uit voornamelijk West-Afrika. Hij begint zich te interesseren voor hun lot en verhalen. Voor de roman heeft Erpenbeck zelf veel research gedaan en gesproken met vluchtelingen. Het is natuurlijk een hachelijke zaak zich als schrijver en literator te wagen aan een dergelijk thema. Men kan het verwijt krijgen op zoek te zijn naar een ‘’bestseller’ en zich niet te laten leiden door literaire motieven. En het verleden toont aan dat politiek en literatuur moeilijk samengaan.

Het boek kent ook zeker zwakke kanten. Onder de vluchtelingen van Erpenbeck zijn geen geweldplegers, criminelen of mensen met dubieuze motieven. Het zijn bijna allemaal aardige nette mensen met een treurig verhaal. De held, de emeritus-professor, is een man met politieke correcte opvattingen. Maar van de andere kant ondergaat hij geen louteringsproces. Erpenbeck toont aan dat hij, ondanks zijn eruditie, vaak blijft hangen in zijn eigen vooroordelen. Zo geeft hij sommigen van de vluchtelingen namen uit de Oudheid, omdat hij hun echte namen maar niet kan onthouden.

Maar uiteindelijk is het een mooie en prettige roman om te lezen. Erpenbeck is een moreel en politiek bewust schrijfster die het ook prachtig kan opschrijven. Daarnaast is het boek schrijnend, en beslist niet sentimenteel, in de omschrijving van de bureaucratie die de vluchtelingen voortdurend voor het blok zet en hen geen kans geeft te gaan werken of zich te ontplooien. En dit beeld van de nietsdoende vluchteling versterkt bij het publiek weer alle vooroordelen die tegen vluchtelingen bestaan.

Erpenbeck tracht ons duidelijk te maken dat vluchteling hun verhalen aanpassen omdat zij bepaalde dromen en ambities nastreven. Zij verklaart waarom dit gebeurt en veroordeelt niet. Dit beschrijft zij afwisselend nuchter en humoristisch, zonder het goedkope effect te zoeken. Omdat zij zo een benadigd en groot stilist is, weet zij alle clichés en kitsch te vermijden en levert een meeslepende roman af die direct aansluit bij de realiteit in Duitsland. Het is geen politiek pamflet, maar een humane en treffende beschrijving van een van de grootste maatschappelijke problemen van onze tijd.

Jenny Erpenbeck, theaterwetenschapper, muziekregisseur en auteur, is naar mening een van Duitslands beste schrijvers. Haar taal is poëtisch en fijnbesnaard. Haar romans hebben vaak een afwijkende opbouw die de lezer de ruimte geven zelf veel in te vullen. Hier lijkt haar werk op de filmtechniek van Michael Haneke: zij betrekt de lezer nadrukkelijk bij haar schrijven en zodoende wordt deze ‘’deelnemer’’ aan het beschrevene. Kierkegaard zei dat het leven ‘naar voren’ geleefd wordt, maar pas begrepen kan worden als men terugkijkt. Jenny Erpenbecks proza is een belichaming van dat credo. Zij vat de vele cesuren in de Duitse geschiedenis van de twintigste eeuw op als stijlmiddelen die ons helpen het heden te begrijpen. Haar boeken zijn vaak moreel en politiek geladen, zoals we dat kennen uit Duitse naoorlogse literaire tradities, maar tegelijkertijd zijn zij taalkunstwerken die behoren tot het beste van alle Duitse literatuur.

 

0

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Translate »
%d bloggers liken dit: