
Ik ben een grotere liefhebber van proza dan van poëzie. Maar gelukkig zijn er mensen die de schoonheid van beide in zich verenigen. Een van hen is de Italiaanse dichter/schrijver Cesare Pavese. Hij schrijft een verhalende poëzie die in de twintigste eeuw een steeds zeldzamere verschijning is geworden. De ‘hermetici’ hebben de overhand op het moment dat Pavese debuteert met zijn gedicht ‘De zeeën van het Zuiden’ in 1930. De hermitici schrijven een duistere ontoegankelijke poëzie die leunt op woord- en klankassociaties, persoonlijke toespelingen . Het is erop gericht te beschrijven hoe mensen hun leeservaringen verinnerlijken. De vorm is belangrijker dan de verhaallijn en de taal dient als doel op zich. Zij zoeken naar associaties en gevoelens en bestrooien hun dichtregels rijkelijk met metaforen, waarbij de lezer zich koortsachtig afvraagt waar hij aan toe is. Dit is een grote verrijking van de dichtkunst en geeft ongekende artistieke vrijheden. Maar Pavese wil met zijn gedicht afstand doen van de grote metafysische thema’s. Hij zoekt naar ‘stoffelijke’ aanknopingspunten, zoals kleuren, natuur en geluiden. ‘De zeeën van het Zuiden’ is een kalm voortschrijdend gedicht dat zijn poëtische kracht louter ontleent aan de zeggingskracht van de gekozen taal en de volstrekte trouw aan de feiten. De lezer krijgt een zeer realistisch beeld voorgeschoteld en weet precies wat er gebeurt. Toch kan de lezer zich er geheel in verliezen en zijn emoties laten vloeien.
Volgens Pavese vernauwen de hermetici de dichtkunst tot zuivere lyriek en creëren zij gammele bouwwerken die de werkelijke kunst van het dichten geweld aandoen. Pavese wil tonen dat stoffelijkheid en authenticiteit evenveel mogelijkheden bieden het volledige scala aan emoties en stemmingen te tonen. Daarnaast is verhalende poëzie uitermate geschikt stijl en taal te verfijnen: de taalkunst staat net zo zeer centraal als bij de hermetici. Pavese staat een sobere en objectieve beschrijving van de werkelijkheid voor in een taal die tegen de spreektaal aanschurkt. Het is een fabeltje, aldus Pavese, dat verhalende poëzie saai zijn. Juist een heldere verhaallijn kan de lezer ‘verleiden’ en grote spanning oproepen. Het zou weleens zo kunnen zijn dat poëzie zich hiervoor beter leent dan proza. Een duidelijk motief leidt bij de lezer tot spiegeling en herkenning en hij beleeft het gedicht als het ware ‘van binnen uit’. Pavese lijkt hier zich impliciet aan te sluiten bij wat Louis-Ferdinand Celine heeft gezegd over schrijven: de lezer moet het gevoel hebben dat wat hij leest, waarheidsgetrouw is. Hij dient het verhaal in zijn hoofd te zien afspelen om werkelijk in het verhaal gezogen te worden. Celine mengt nadrukkelijk fictie met werkelijkheid om deze gemoedstoestand bij de lezer op te roepen. Pavese en Celine ‘dwingen’ de lezer te geloven wat zij lezen: hoezeer de waarheid ook geweld wordt aangedaan, de suggestie van werkelijkheid moet altijd blijven bestaan.
Pavese breekt in zijn werk met de hermetische poëzie. Zij heeft geen relevantie voor het dagelijkse leven en is te persoonlijk. Hij wijst naar de Italiaanse dichter Gabriele D’Annunzio (1863-1938) die hij ziet als een exponent van decadente en esthetiserende literatuur. D’Annunzio staat bekend om zijn bombastiek en egoïstische moraal en bewondert voor het fascisme. In alles is Pavese zijn tegendeel. Pavese komt niet tot zijn ideeën over poëzie uit politieke overtuigingen. Hoewel hij in 1935 veroordeeld wordt tot drie jaar ballingschap wegens antifascistische activiteiten, is Pavese geenszins politiek geëngageerd. Hij heeft geen enkele politieke of maatschappelijke overtuiging. Weliswaar persifleert hij in een van zijn eerste werken de alledaagse gang van zaken op een fascistische avondschool, toch valt hij vooral op door afwezigheid in de openbaarheid wanneer het de politiek aangaat. De reden voor zijn arrestatie en verbanning is het in bezit hebben van compromitterende documenten die een vriendin hem in bewaring heeft gegeven. Pavese verraadt haar niet en wordt daarom veroordeeld.
De ballingschap, in een klein dorp in het uiterste zuiden van Italië, is voor Pavese een kwelling en vervult hem met grote eenzaamheid. Hij begint aan een dagboek, aanvankelijk Beroepsgeheim geheten, later verandert hij de titel in Leven als ambacht. De man die de bron van het leven zoekt in ‘aardse’ zaken als kleuren, natuur en geluid, komt in zijn dagboek naar voren als een onzekere, zoekende en onbeholpen man die onmachtig tegenover het leven staat. Hij krijgt geen grip op de wereld om hem heen en vervalt in sombere bespiegelingen over de mensheid en ervaart bijna kinderlijke angsten wanneer geconfronteerd met de meedogenloze kracht van de natuur. Het is voor hem een martelende obsessie om vast te stellen dat hij de wereld om hem heen maar niet begrijpt. Maar de dichter Pavese put moed uit zijn ballingschap: ‘Ik moet leren om deze futiele ramp, deze vermoeiende nutteloosheid, als een godsgeschenk te beschouwen – zo een zoals alleen dichters ze krijgen – als een neergelaten gordijn voor de voorstelling die straks weer begint. Ik verklaar me nader. Ik keer terug tot een onbestemde kinderlijke of beter gezegd een onvolgroeide staat, met alle onbeholpenheid en wanhoop aandien. Het leven wordt me nu tegengemaakt, opdat ik het later opnieuw zal kunnen proeven.’
Pavese ontwikkelt een stijl die weleens omschreven als ‘poesia-racconto’: gedichten die een verhaal vertellen in een objectieve taal die dicht bij de spreektaal staat. Naar eigen zeggen heeft hij deze stijl ‘al mompelend’ bedacht. Zo komt Pavese tot zijn ’taalmuziek’, gekenmerkt door een rustig en enigszins monotoon ritme. Vaak vergelijkt men zijn poëzie met korte verhalen. Kenmerkend voor zijn poëzie is het gebruik van dezelfde beelden, waarmee Pavese dan vervolgens tracht te variëren. Hij trekt geen vergelijkingen, hetgeen veelvuldig voorkomt in poëzie, maar verbindt bestaande en gebruikte beelden met nieuwe begrippen, waardoor deze motieven de verbeelding van de lezer steeds weer prikkelen. Het motief, zo vaak als het al gebruikt is, krijgt een nieuwe betekenis en geeft Paveses poëzie telkens weer kracht en spanning. Vaak zien we de ‘l’uomo solo’, de man alleen, terugkeren bij Pavese, maar altijd in andere gedaante in een veranderende verhouding tot de werkelijkheid om hem heen. Normale beelden schenkt Pavese verheven betekenis door zijn ‘rapport fantastico: in de verbeelding van de lezer symboliseert het bekende beeld nu een nieuwe ervaring.
Maar is rapport fantastico juist niet een stijlvorm die doet denken aan de hermetici? Creëert Pavese niet juist hiermee de ‘vaagheid’ en gekunstelde metafysica die hem zo tegen de borst stuit bij deze school van poëzie? De stoffelijkheid zou het uitgangspunt moeten zijn, omdat dingen van zichzelf geen betekenis hebben, zij kunnen geen ‘nieuwe relatie in de verbeelding’ oproepen. Pavese lijkt hiermee te trachten de werkelijkheid in zijn grip te krijgen. Voor vele dichters in het streven naar het onmogelijke de essentie van het dichterschap, een vermetele poging ervaringen en emoties te doorgronden. De beschrijving zelf geeft de ultieme kick, het streven hiernaar is een doel op zich. Maar Pavese wil nieuwe ervaringen en gevoelens ‘vastpakken’ en wanneer hij ervaringen en gevoelens beschrijft, moet dat dezelfde intensiteit geven als bij de ‘ontdekking’ van deze ervaringen. Hij wil in de beschrijving van emoties de hevigheid ervan behouden.
De herinnering speelt ons parten volgens Pavese. Zij zorgt ervoor dat de ervaring ophoudt hevig te zijn. Hoe mooi ook de beschrijving, de ervaring is ‘voorbij’ en slechts ontnuchtering blijft over. De taal heeft ons losgeweekt van de werkelijkheid en we staan tegenover de dingen. Daar waar de dichter ‘zijn werk’ moet doen, wanneer van hem verlangd wordt de extatische ervaring in krachtige sprekende woorden te vangen, faalt hij. We moeten uitdrukken wat mooi is, aldus Pavese, maar zodra we woorden gebruiken dit te doen, verliest de ervaring haar inhoud. Paveses strijd met dit gevoel van verlatenheid is de kern van zijn dichterschap. In al zijn gedichten is voelbaar dat het leven, herinneringen, ervaringen en natuur hem diep raken, maar dat hij twijfelt aan de wijze waarop hij hen vervolgens beschrijft. Het geeft zijn gedichten een unieke kleur. Juist die wanhopige pogingen ‘de inhoud van de ervaring’ vast te leggen in woorden, de zoektocht naar de ultieme verwoording, en zijn ongeloof in eigen kunnen maken hem tot een weergaloos dichter.
Pavese is een eenling die zijn leven lang in de liefde ongelukkig zal blijven. Zijn laatste onbereikbare liefde is de Amerikaanse actrice Constance Dowling. Ook de liefde, de hevigste emotie, is voor Pavese niet te vangen. In het postuum verschenen gedicht en de gelijknamige bundel ‘de dood zal komen en jouw ogen hebben’ beschrijft Pavese wederom het gevoel te falen emoties werkelijk te beleven. De liefde slaat om in de dood en Pavese ziet dat weerspiegeld in de ogen van de vrouw waarmee hij nooit samen zal zijn, Constance Dowling. De ‘inhoud van de ervaring’ is opnieuw niet verwezenlijkt. In Vriendinnen spreekt Pavese ‘over de spiegel en over de ogen van iemand die zelfmoord wil plegen’. Pavese voelt zich afgesneden van de dingen en ervaringen die voorbij zijn en vindt geen woorden meer de strijd aan te gaan met dit gevoel van leegte. De laatste woorden in zijn dagboek zijn: ‘Dit is allemaal weerzinwekkend. Geen woorden. Een gebaar. Ik schrijf niet meer.’ De hopeloos gekwelde en geobsedeerde Pavese stapt uit het leven op 27 augustus 1950, nog geen 42 jaar oud. Een van de grootste Italiaanse schrijvers uit de twintigste eeuw sterft daarmee veel te jong en laat Italië verbijsterd achter.
1