

Op tienjarige leeftijd woont Fjodor Dostojevski een opvoering bij van Die Räuber van Friedrich Schiller. De vader van Dostojevski, Michail Dostojevski, kan het zich eigenlijk financieel niet veroorloven, maar vindt het belangrijk dat zijn kinderen cultureel gevormd worden. In het seizoen van 1830-1831 speelt het Moskou-theater een aantal toneelstukken van Schiller met de destijds beroemde acteur Motsjalov in de hoofdrollen. De vader van Dostojevski grijpt deze gelegenheid aan zijn twee zoons mee te nemen naar het theater. Een beslissing die voor zijn jongste zoon van eminent belang blijkt te zijn. Die Räuber maakt een onuitwisbare indruk op Dostojevski en zal van grote betekenis blijken voor zijn schrijverschap en opvattingen over kunst. In een brief kort voor zijn dood beschrijft Dostojevski de betekenis van de kennismaking met het werk van Schiller: ‘Ik kan alleen maar zeggen dat de enorme indruk die dat stuk destijds op mij maakte, een ongekende uitwerking heeft gehad op mijn geestelijke ontwikkeling.’ Tegen zijn broer zegt de jonge Dostojevski dat hij verschillende passages van Schillers werk uit zijn hoofd kent. Later zal zijn broer Die Räuber en Don Carlos van Schiller vertalen.

Niet alleen Dostojevski is onder de indruk van Schiller, het hele Russische culturele en artistieke klimaat tussen 1800 en 1860 is doortrokken van zijn invloed. Schillers invloed overtreft op dat moment die van iedere andere buitenlandse schrijver. Vasili Zjoekovski, dichter en vertaler aan het hof van tsaar Alexander I, maakt vrije maar voortreffelijke vertalingen van Schillers eerste drama’s en zorgt ervoor dat Schiller grote naamsbekendheid krijgt in Rusland. Mede dankzij Zjoekovski’s vertalingen groeit Schiller volgens sommigen uit tot ‘Ruslands nationale dichter’. Er zijn eveneens aanwijzingen dat de tsaar zeer op het werk van Schiller gesteld is. Als mentor van de toekomstige tsaar Alexander II, de tsaar die de lijfeigenschap zal afschaffen, laat Zjoekovski deze kennismaken met liberale ideeën, en daarbij lijken Schillers werken een rol gespeeld te hebben. Zo wordt gefluisterd dat Wilhelm Tell Alexander II uiteindelijk ervan overtuigd heeft liberale hervormingen door te voeren.

Een andere beroemde Russische dichter, Fjodor Tjoettsjev, vergroot Schillers roem in Rusland. Tijdens zijn periode aan het hof van de Beierse koning Ludwig I verkeert hij in literaire kringen die Schiller bewonderen. Tjoettsjev deelt veel van Schillers humanistische opvattingen en zorgt met zijn niet-aflatend enthousiasme ervoor dat vele van Schillers gedichten in het Russisch vertaald worden. Als de Russische lyricus terugkeert in zijn vaderland, verspreidt hij het gedachtegoed van Schiller onder de progressieve intelligentsia. De Russische schrijver en dichter, Michail Lermontov, ziet voor het eerst een uitvoering van Die Räuber als hij vijftien is en net zoals Dostojevski bijzonder onder de indruk. Hij vertaalt Schillers gedicht Der Handschuh in het Russisch en introduceert daarmee het vrije ritme tot de Russische literatuur. Lermontov poogt onder Schillers invloed een aantal Sturm und Drang-drama’s te schrijven, waarbij de Russische dichter Schillers stijl verregaand imiteert.
In 1861 zegt Dostojevski over de betekenis van Schiller voor Rusland het volgende: ‘Ja, Schiller zat in het vlees en bloed van de Russische samenleving(…)We zijn met zijn werken opgevoed, hij werd een deel van ons en beïnvloedde onze ontwikkeling in vele opzichten.’ Vijftien later, in zijn Dagboek van een schrijver gaat Dostojevski in op het feit dat Schiller na de Franse Revolutie door de nieuwe revolutionaire regering tot Frans ereburger is benoemd. ‘Hij (Schiller) staat veel dichter bij de barbaarse Russen dan bij de Fransen. Hij zwom in de Russische ziel, drukte zijn stempel erop en domineerde bijna een compleet tijdsgewricht in onze ontwikkeling.’ Wanneer Dostojevski dit opschrijft, hebben zijn opvattingen een duidelijk conservatievere kleur gekregen en komt hij steeds dichter bij uitgesproken nationalistische opvattingen. Zijn afkeer van alles dat niet Russisch is, groeit almaar. Maar zelfs de Russische nationalist Dostojevski steekt zijn bewondering voor de Duitser Schiller niet onder stoelen of banken. Schiller zit in Dostojevski’s ziel.

Het is waar dat in de werken van Dostojevski verwijzingen naar Schiller een ironische of satirische ondertoon hebben en duiden op een onhoudbaar sentimenteel mensbeeld. Maar dat betekent niet dat de denkbeelden van Schiller door Dostojevski afgekeurd worden of bespot. Hij bewondert Schillers ideeën en zij inspireren hem mateloos. In de laatste jaren van zijn leven leest Dostojevski zijn eigen kinderen voor uit Die Räuber, die tot zijn ontsteltenis daarbij steevast in slaap vallen.
Maar wat spreekt Dostojevski zo aan in Schillers Die Räuber? Waarom bepaalt Sturm und Drang, de literaire stroming waartoe Schiller gewoonlijk gerekend wordt, zo vaak de thematiek bij Dostojevski? De rebellie van Karl Moor tegen zijn vader en de onrechtvaardige standenmaatschappij in de onvergetelijke portrettering door Schiller kunnen hun uitwerking op Dostojevski niet gemist hebben. Het cynisme en de koele berekening van Franz Moor, die lijkt te staan voor het harde koude materialisme zoals Schiller het zag, plaatsen hem diametraal tegenover zijn idealistische broer. Uiteindelijk begrijpt Karl Moor dat zijn rebellie tegen de bestaande orde alleen tot bloedvergieten en grote menselijke ellende heeft geleid en erkent hij het gezag van God. Karl Moor wordt op de superieure morele wet van God gewezen door een priester en raakt ervan overtuigd dat de individuele wil zich dient te schikken naar Gods wil. Dit moet Dostojevski in het hart getroffen hebben, getuige het voortdurend opduiken van dit thema in zijn gehele oeuvre.

Het werk van Dostojevski wemelt van de helden zoals Karl Moor die tot fundamenteel andere inzichten komen en een proces van christelijk geïnspireerde loutering doormaken. En de uiteindelijke ontsporing van de berekende materialist Franz Moor, die spot met alle morele geboden en de betekenis van familiebanden, zien we keer op keer terugkomen bij velen van Dostojevski’s helden. Het verlaten van het geloof en het niet erkennen van zijn morele superioriteit stort de mens onherroepelijk in het verderf. Het literaire procedé van Schiller, de priester die een van de helden wijst op de consequenties van zijn gedrag en toont waar de waarheid ligt, zien we eveneens vaak in de grote romans van Dostojevski. Het is duidelijk dat Schiller altijd bij Dostojevski is gebleven.
De Russische romancier concludeert vooruitlopend op Nietzsche dat mensen in grote meerderheid bang zijn voor een toestand ‘waarin alles geoorloofd is’ en dat deze angst een psychologische reactie is op wat Christus verkondigt. Maar daar waar Schiller en Nietzsche kiezen voor vurig individualisme dat schoonheid erkent en zo tot artistieke en geestelijke vrijheid komt, pleit Dostojevski voor een verzoening met de christelijke ethiek en het erkennen van een hoger gemeenschappelijk gezag. Het mysterie van het christendom moet goed zijn, is dat niet zo, dan is er geen zicht op verbetering van de toestand en is de mens verloren, aldus Dostojevski. De zuivere liefde van Christus geeft het individu de ruimte zichzelf te ontstijgen, zijn persoonlijkheid te ontwikkelen om vervolgens in een liefdevolle gemeenschap van zowel zwakke als sterke mensen op te gaan. Anders dan de Duitse denkers ziet Dostojevski de bevrijding van de mens in het omarmen van het christendom, en niet in de afwijzing ervan. De mens sterkt zijn geestelijke ontwikkeling door te zoeken naar het onbekende geheim van Christus.

Geïnspireerd door ballingschap schrijft Dostojevski Aantekeningen uit het ondergrondse, een boek dat vaak gezien wordt als het begin van de existentialistische filosofie. De geïsoleerde mens, helemaal op zichzelf aangewezen, formuleert in deze omgeving hoe de mens tot vrijheid kan komen. Zijn bewustzijn bereikt een hoger stadium en een mens met een hoger bewustzijn rest niets anders dan rebellie. Niet rebellie tegen kerkelijk of seculier gezag, maar tegen het idee dat mensen te vangen zijn in rationele en materialistische interpretaties van de grenzen van zijn bestaan. Zijn geweten blijft van hem en stuurt zijn gedachten zoals hij dat wil en kan conclusie trekken tegen de bestaande moraal en ‘bewezen’ wetenschappelijke theorieën in. De ‘ondergrondse’ mens is bereid zijn hoofd tegen de muur kapot te slaan om maar aan te tonen dat hij in deze gevangenschap toch vrij is. Van ‘binnen’ is hij vrij. De kelderbewoner is de hartstochtelijke vertegenwoordiger van ‘het menselijkste’ in de mens: de zoektocht naar vrijheid. Ook Raskolnikov in Misdaad en straf wil aantonen dat ‘muren’ hem niet tegenhouden. Maar als het ware motief voor zijn moord bekend wordt, noemt hij zichzelf ‘een esthetische luis’. Het gebruik van het bijvoeglijke naamwoord ‘esthetisch’ is een duidelijke verwijzing naar Schiller. Raskolnikov begrijpt dat hij geen hoger en vrijer mens is in de betekenis van Schiller. Hij heeft geen nobele motieven en zijn daad schenkt hem geen vrijheid.
Aantekeningen uit het ondergrondse lijkt geschreven met de werken van Schiller in het achterhoofd: Über die ästhetische Erziehung des Menschen en Über die naive und sentimentalische Dichtung. Volgens Schiller dreigen het monotheïstische christendom en wetenschap levenslust en artistieke creativiteit in de mens te beteugelen. Hij zegt dat voor een deel dat een goede ontwikkeling is, omdat de ‘ongecultiveerde’ mens tot veel slechts in staat is. In het spel, waaronder kunst en literatuur vallen, kan de mens echter zijn driften samen laten komen en tot een esthetisch mens worden, die de geboden vrijheid op juiste waarde kan schatten, niet vervalt in machtsmisbruik en schoonheid als ideaal van het leven ziet. Culturele vrijheid is volgens Schiller de wegbereider van politieke en burgerlijke vrijheid en ‘voedt’ mensen op ‘hun’ vrijheid niet ten koste te laten gaan van anderen.
Om arts te worden schrijft Schiller in 1780 zijn proefschrift Über den Zusammenhang der tierischen Natur des Menschen mit seiner geistigen. In dit proefschrift, soms gezien als het begin van de psychosomatische diagnostiek, stelt Schiller dat lichamelijke ziekteverschijnselen veelvuldig voortkomen uit een ongelukkig zielsleven. Als de geest ongezond is, dan het lichaam ook. Als de geest onwelgevallige ‘bevelen’ doorgeeft en het geweten knaagt, ontlaadt zich dat in lichamelijke klachten. Vals bewustzijn leidt tot ziekte. Daarnaast stelt Schiller dat we de mens pas echt leren kennen in de ‘uitzonderingstoestand’. In de uitzonderingstoestand kunnen we zien wat het wezenlijke is voor de mens en ‘mensenonderzoekers’ als Schiller en Dostojevski gebruiken in hun werken mensen in dergelijke situaties om de ware menselijke ziel bloot te leggen. Het proza van Dostojevski is weleens omschreven als ‘een optocht van dwazen en krankzinnigen die elkaar voortdurend overschreeuwen en zichzelf verliezen in koortsachtige totaal overspannen dialogen’. En ‘je moet geen figuren uit het werk van Dostojevski tegenkomen, dan kun je beter thuisblijven’. Veel hiervan is waar en verklaart waarom velen een afkeer van zijn werk hebben, maar deze stijlvorm geeft Dostojevski de uitgelezen kans de ware beweegredenen van zijn helden bloot te leggen.

‘De Grootinquisiteur van Sevilla’ uit Broers Karamazov is waarschijnlijk het beroemdste hoofdstuk uit het werk van Dostojevski. Het is een monoloog van deze grootinquisiteur tegenover de teruggekeerde Christus, waarin hij uitlegt waarom Christus opgesloten moet worden. Ivan, een van de Karamazov-broers, leest het voor aan Aljosja, een andere Karamazov-broer. Volgens de grootinquisiteur kunnen alleen ‘sterke’ mensen zonder structuur en knechtschap leven. Zwakke mensen kunnen de vrijheid helemaal niet aan en het leven op aarde vervalt in bloederige anarchie. De mens is beter af wanneer hij de principes van de duivel volgt: “geef hem brood, beheers zijn geweten en laat hem zich onderwerpen aan de wereldse almacht van het ‘zwaard van Caesar’.” Tijdens de monoloog herinnert de grootinquisiteur Christus aan een passage uit Matteüs, waarin de duivel Christus aan drie verleidingen blootstelt. Waarom verandert Christus stenen niet in brood? Hij kan de mensen toch al het voedsel geven dat ze nodig hebben? Christus geeft niet toe. De mensen moeten hem in vrijheid volgen.
Dan stelt de duivel voor dat Christus van de tempel naar beneden springt. Immers, Hij is de Zoon van God en Zijn Vader zal hem redden. Christus weigert wederom. Als Hij springt, toont Hij zelf twijfel aan Zijn geloof en blijkt Hij niet de Zoon van God te zijn. De laatste verzoeking is dat de duivel Christus heerschappij over de wereld aanbiedt, als Hij voor de duivel knielt. Maar Christus bezwijkt niet: het rijk van Christus is hemels en geestrijk en niet een werelds despotisme. In de formulering van de laatste verzoeking lijkt Dostojevski te verwijzen naar zowel het katholicisme en het socialisme. Beide streven in zijn visie een werelds rijk na. De grootinquisiteur belichaamt dat streven. Hij gelooft zelf niet meer in het ‘mysterie’ en de hemelse verlossing, maar gebruikt in zijn cynisme wel de symbolen hiervan om wereldse repressie te rechtvaardigen. Later in Boze geesten zal Dostojevski nog dieper hierop ingaan. Dat revolutionair geloof verwordt tot een catechismus om tirannie in stand te houden.
Het model en de idee van een grootinquisiteur en het tijdperk van de Spaanse Inquisitie ontleent Dostojevski aan Don Carlos van Friedrich Schiller. In dat stuk levert de Spaanse koning Filip II de kroonprins Don Carlos uit aan de Grootinquisiteur van Sevilla. Don Carlos zou aanvankelijk de Nederlandse provinciën gaan besturen, maar zijn vader vertrouwt hem niet en vindt hem zwak. Markies Posa, vriend van Don Carlos, heeft zijn vriend willen overtuigen voor burgerlijke vrijheden te opteren en klaagt diens vader aan. Na een hele reeks van intriges besluit de koning Don Carlos uit te leveren aan de Spaanse Inquisitie.

De ‘Schilleriaanse’ grootinquisiteur is net zoals die van Dostojevski fel gekant tegen meer vrijheden, en in het bijzonder vrijheid van meningsuiting. Maar bij Schiller staat markies Posa centraal. Hij is het die het ideaal van de vrijheid verwoordt. De grootinquisiteur wordt weliswaar door Schiller als wreed en grotesk afgeschilderd, Dostojevski tilt hem naar een veel hoger abstract niveau waarbij het werkelijk om goed en kwaad gaat in de wereld. De overeenkomsten zijn zeer treffend, zowel in taalgebruik als in uiterlijk. Schiller biedt Dostojevski wederom het literaire procedé waarmee de laatste zijn overweldigende vloed aan ideeën en argumenten op de beste wijzen vorm kan geven. Dostojevski gelooft in christelijke verlossing, maar in de vorm van de grootinquisiteur stelt hij zich op als de meest fervente en scherpzinnige twijfelaar aan het geloof. Het is een neerslag van Dostojevski’s eigen denken over het geloof en de vele vragen die bij hem daarover gerezen zijn.
Behalve Ivan, de materialist en rationalist onder de Karamazov-broers, citeren de andere broers en zelfs hun kwaadaardige vader op verschillende plaatsen Schiller in Broers Karamazov. De vader vergelijkt zich op spottende, cynische wijze met de vader van Karl en Franz Moor. De goedaardige maar zwakke vader Moor lijkt werkelijk in het niets op Fjodor Karamazov, de vaderfiguur uit Broers Karamazov. Aljosja is een religieuze zachte en bescheiden man en de voorkeur van Dostojvski ligt duidelijk bij hem. Aljosja aanvaardt dat sommige zaken niet gekend kunnen worden en een mysterie dienen te blijven en verwoordt daarmee hoe Dostojevski zelf denkt over de morele wetten van het geloof. De mens dient ze niet te doorgronden, kan ze niet bevatten, maar moet wel altijd blijven streven naar christelijke naastenliefde en ultieme vrijheid die Christus biedt. Mitja (Dmitrij) Karamazov is net zoals zijn vader een rokkenjager en heeft een excessieve levensstijl, maar mist de koele berekening en het manipulatieve van zijn vader. Hij is ondanks al zijn zonden beslist geen slecht mens. In een gesprek met Aljosja citeert Mitja uit de gedichten Das eleusische Fest en Ode an die Freude van Schiller. Deze gedichten beschrijven hoe vanuit de schoonheid van de kunst een volwaardige burgerlijke samenleving ontstaat, waarin vrijheid verwezenlijkt is en deze ook niet tegen anderen misbruikt kan worden. Schiller neemt de antieke wereld als voorbeeld. Mitja constateert dat hij geenszins aan deze idealen voldoet, maar erkent ze wel als geldig en leidend. Hij voelt zich als Karamazov vervloekt, met name door de vader die hij grondig haat, en denkt nooit los te komen van zijn achtergrond. Daarnaast begeren hij en zijn vader dezelfde vrouw en is de vleselijke lust een verdere belemmering voor zijn geestelijke ontwikkeling. De rivaliteit met zijn vader verblindt Mitja en zorgt ervoor dat zijn morele kompas ontregeld blijft. De eenvoud en de gelatenheid van Aljosja doen hem echter inzien dat hij zich niet schuldig moet voelen en zijn straf moet aanvaarden voor de moord op zijn vader, ondanks dat hij deze moord niet begaan heeft. Het citeren van Schiller lijkt de ommekeer in Mitja’s geestelijke ontwikkeling aan te geven.

In de visie van Schiller houden de oude Grieken de levenskracht die de natuur schenkt, in stand door hun goden en bereiken zij daardoor een ‘mythisch’ bewustzijn. Het christendom heeft de oude goden vervangen door één god en het geloof in deze god gekoppeld aan een strenge moraal. Daarmee heeft het christendom bijgedragen aan de ‘onttovering’ van de wereld en de verbeelding van de mens ‘ingesnoerd’ en de band met de natuur doorgesneden. De wereld wordt een koele, van dromen en illusies bevrijde plaats. Nu dreigt de wetenschap en het ‘zuivere verstand’ van Kant met zijn morele plichtsbesef de wereld nog verder te onttoveren. Stelt het christendom dat de wereld in ieder geval een schepping van God is en spreekt alleen al daarmee tot de verbeelding, omdat de vraag open blijft wie of wat God is, de wetenschap degradeert haar tot ‘bouwmateriaal’ van het verstand.
Schiller gelooft dat de betovering kan terugkeren door poëzie en kunst. De oude Grieken gebruiken hun mythologie om in schoonheid te leven en door op hen terug te grijpen, kunnen we onze door arbeid en moraal geregeerde wereld weer glans en verwondering geven. De poëtische mens leeft voor zijn verbeelding en tilt zijn bewustzijn naar een hoger niveau. En dat hogere bewustzijn schenkt hem de levenskracht die het monotheïstische christendom en de wetenschap hem ontnomen hebben. De mens moet zich aan het keurslijf en de geboden van de moderne wereld onttrekken en blijven spelen, zoals de oude Grieken dat doen door hun geest te verruimen met mythologie. Schiller loopt vooruit op wat Nietzsche later zou verwoorden wanneer deze laatste spreekt over de Griekse goden Dionysys en Apollo. Dionysus staat voor hartstocht, extase en de ongebreidelde levenslust. Het leven in de antieke wereld is hard en verschrikkelijk, maar de oude Grieken ervaren dat niet als een kwelling alleen, aldus Nietzsche. Zij geloven dat het noodlot de vitaliteit aanwakkert en de kans geeft ‘heroïsch’ te leven. ‘Dionysus’ kan via ‘Apollo’, god van onder meer de verbeeldingskracht, in ons leven verwerkelijkt worden. ‘Apollo’ is de kunst en poëzie waarover Schiller spreekt om de levenskracht te behouden.

Aljosja en Mitja Karamazov erkennen dat schoonheid en esthetisch verlangen belangrijker zijn dan rationaliteit, materieel geluk en wereldse macht. Maar daar waar Schiller het christendom met zijn wraakzuchtige god en de ijverige christen verantwoordelijk houdt voor de koude wereld waarin wij leven, wil Dostojevski het mysterie van het christendom juist weer als ideaal stellen. En daarbij is het streven naar schoonheid belangrijker dan rechtvaardigheid en materiële behoeften. God heeft de mens de schoonheid niet gegeven, want dat zou het leven zinloos maken: de zoektocht naar het schone is de zin van het leven. Daarin ligt de thematische samenhang met Schiller, al kiezen beiden een andere weg naar het ideaal van het esthetische leven. Schiller zoekt naar een hoger esthetisch bewustzijn bij de mens. Dostojevski gelooft dat het irrationele in de mens en zijn verbeelding voortvloeien uit de onbegrensde liefde van Christus voor de mens. Het irrationele geweten van de mens heeft een religieuze oorsprong en spruit voort uit het mysterie van het geloof. Geloven in het mysterie van Christus en zijn pogingen het mysterie te ontsluieren, laten de mens schoonheid ontdekken en werkelijke individuele vrijheid beleven.
0