
Een van de invloedrijkste boeken op het gebied van de politieke filosofie uit de twintigste eeuw is ongetwijfeld A Theory Of Justice van John Rawls. De in Baltimore geboren Amerikaanse politieke filosoof onderzoekt wat rechtvaardigheid is. Daarmee plaatst Rawls zichzelf in een lange filosofische traditie, die dateert vanaf Plato. Maar Rawls bedenkt een nieuw denkexperiment: als je niet weet wat je zou zijn in een denkbeeldige maatschappij, welke regels zou je dan rechtvaardig vinden? Als je je geslacht niet kent, niet weet wat je talenten, opvattingen en religie zijn, noch weet wat je seksuele voorkeuren zijn en of je arm of rijk geboren wordt, in wat voor maatschappij zou je dan willen terechtkomen? Rawls voegt hieraan toe dat mensen wel algemene kennis hebben van psychologie, sociologie en economie en dus wel in een positie verkeren vast te stellen wat nodig is in deze denkbeeldige samenleving. Behalve dat Rawls een andere invalshoek kiest, prefereert hij het rechtvaardige boven het goede. Principes van rechtvaardigheid zijn voor Rawls belangrijker dan religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen over hoe het leven ingericht dient te worden.
Rawls waakt ervoor inhoudelijke uitspraken te doen over hoe de maatschappij dient te functioneren. Als levensbeschouwing of religie bepalen wat voor richting de samenleving moet inslaan, dan leidt dat tot een volledige visie op ‘het goede leven’, die bovendien fel betwist zal worden, omdat mensen zo veel verschillende levensbeschouwingen en religies aanhangen. Het zal onmogelijk blijken maatschappelijke vrede te bewerkstelligen en een stabiele samenleving op te bouwen. In een dergelijke samenleving groeit nooit consensus over haar grondslagen. Daarom kiest Rawls voor een ‘smalle’ moraal die de basisprincipes voor de ideale samenleving omvat die allen kunnen onderschrijven en de mensen de vrijheid geeft hun leven naar eigen inzichten in te richten.

Deze ‘startpositie’ van mensen omschrijft Rawls als ’the original position under the veil of ignorance’. Mensen bevinden zich in de ’originele positie’ onder een sluier van onwetendheid en moeten gaan vaststellen wat de basisstructuur van de maatschappij dient te worden. Als een groep volledig rationele mensen moeten ze bepalen welke algemene principes de rechtvaardigheid van die samenleving garanderen. Wat zijn de principes waarin iedereen zich kan vinden? Rawls plaatst zich hiermee onder de filosofen zoals Hobbes, Rousseau en Locke, die als de basis van een maatschappij het sociaal contract zien. Het sociaal contract bepaalt hoe mensen goed met elkaar kunnen samenleven.
Nu zien deze denkers het sociaal contract als het begin van een nieuwe maatschappij, bij Rawls gaat het erom hoe het individu in een maatschappij terechtkomt en hoe individuen tegenover elkaar staan. Onder de sluier van onwetendheid zijn de mensen allen gelijk en kennen ze hun positie in de maatschappij niet en hebben ze geen zicht op het ontwikkelingsniveau van de maatschappij. Bij het bepalen van de basisprincipes voor rechtvaardigheid moeten mensen ervan uitgaan dat ze zowel tot de hogere sociale als wel tot de sociale onderklasse zouden kunnen behoren. Het is dus in ieders belang principes te kiezen die voor alle leden van de maatschappij tot de grootst mogelijke rechtvaardigheid leiden.
Rawls’ boek is een reactie op het overheersende positie die het utilisme op het gebied van ethiek inneemt. Het utilisme bepaalt wat goed en fout is aan de hand van de gevolgen van de handelingen van mensen, het wordt dan ook weleens ‘gevolgethiek’ genoemd. Deze theorieën gaan ervan uit dat mensen maximalisatie van geluk, genot en welzijn nastreven. Deze maximalisatie zorgt voor grootst mogelijke algemeen geluk voor een zo groot mogelijke groep mensen. Maar in een utilistische samenleving is het denkbaar dat voor het creëren van algemeen geluk uitsluiting en discriminatie van minderheden en het opschorten van mensenrechtengroepen nodig is en toegestaan wordt. Zo zou slavernij vergoelijkt kunnen worden. Rechtvaardigheid bestaat in een dergelijke samenleving dus niet voor iedereen en daarmee is zij per definitie onrechtvaardig.
Volgens Rawls heeft ieder individu een onschendbaarheid op basis van rechtvaardigheid die ook niet geschonden mag worden voor het welzijn van de gehele samenleving. De sluier van onwetendheid beoogt dat mensen keuzes zullen maken die rechtvaardigheid voor allen mogelijk maakt, juist vanuit eigen belang. Immers, allen kunnen in een onvoordelige situatie terechtkomen en dan in ieder geval in staat willen zijn een betere positie te verwerven in een samenleving die stoelt op rechtvaardigheid.
Volgens Rawls komt men onder de sluier van onwetendheid tot twee algemene principes van rechtvaardigheid:
- Iedereen heeft een gelijk recht op een zo breed mogelijke basale vrijheid, zo lang deze verenigbaar is met dezelfde vrijheid voor een ander. Dit principe, bekend als het ‘gelijkheidsprincipe’, omvat onder andere de vrijheid van gedachten, het recht op bezit en bescherming tegen staatswillekeur in een rechtsstaat. Dit eerste principe geniet voorrang boven het tweede principe:
- ongelijkheid in inkomen en rijkdom is gerechtvaardigd, zolang deze verschillen leiden tot voordeel voor de minstbedeelden in de samenleving. Dit ‘differentieprincipe’ houdt ook in dat banen en posities voor iedereen onder voorwaarden van gelijke en eerlijke kansen bereikbaar zijn.
De beide principes beschrijven wat Rawls ‘primaire sociale goederen’ noemt. Rationele mensen streven ernaar zo veel mogelijk van deze goederen te krijgen om daarmee een gelukkig en betekenisvol leven op te bouwen. Hoe de goederen uiteindelijk verdeeld worden, hangt dan louter af van de talenten en inspanningen van mensen. De sluier van onwetendheid zorgt ervoor dat de intellectuele en economische voordelen van mensen niet op voorhand beslissend zijn en dat ieder vanuit dezelfde startpositie vertrekt. Gave, talent en rijkdom zijn toevalligheden en geen verdiensten en begaafde en rijke mensen mogen geen voorsprong hebben op de anderen. Het liberale van Rawls uit zich in het feit dat het na de originele positie de eigen verantwoordelijkheid van mensen bepaalt in hoeverre zij hun ‘primaire goederen effectief benutten en hun levenskansen verzilveren. Rawls wil dus niet dat alle mensen gelijk zijn of evenveel bezitten. Daarnaast is het ‘geluksgevoel’ van mensen onmogelijk te meten en zullen mensen het gebruik van primaire goederen willen aanpassen, omdat hun levensdoelen veranderen.
De gelijkheid die hij voorstaat, gaat over het compenseren van achterstanden die niet het gevolg zijn van eigen keuzes van mensen. Het is een gelijkheid die niet nivellerend werkt. Het belichaamt het ‘ware’ liberalisme in zoverre dat wanneer onverdiende of toevallige achterstelling verdwijnt door de principes van rechtvaardigheid, mensen echt verantwoordelijk worden voor de inrichting van hun leven op basis van hun vrije keuzes. De overheid speelt in de visie van Rawls een belangrijke rol en lijkt niet op de ‘nachtwakersstaat’ uit andere liberale opvattingen. De staat garandeert neutraliteit tegenover de burger en zijn instituties zijn zo opgezet dat deze rechtvaardigheid, maatschappelijke consensus en kansengelijkheid bevorderen.
Rawls’ opvattingen zijn ook niet sociaaldemocratisch te noemen. Op het oog lijkt hij een verzorgingsstaat voor te staan, maar dat is onjuist. In een verzorgingsstaat ontvangen mensen achteraf hulp om niet onder de armoedegrens te vallen of vanwege ziekte of werkloosheid hulp nodig hebben. Rawls wil mensen het instrumentarium geven op basis van eigen keuzes soortgelijke sociale vallen te vermijden en niet op hulp aangewezen hoeven te zijn. Rawls’ theorie stelt het principe boven het streven naar welvaart of economische motieven en daarmee is zijn visie normatief voor menselijk handelen.
Daar waar Isaiah Berlin stelt dat in het liberalisme vrijheid en rechtvaardigheid niet te verenigen zijn, slaat Rawls met zijn theorie een brug tussen de beide, zonder een van de beide in te dammen. Zijn ‘rechtvaardigheid als billijkheid’ doet het morele en het sociale samenkomen, laat mensen vrij in hun economische keuzes en carrièreopbouw en zorgt ervoor dat deze keuzes de minstbedeelden ten goede komen. Zo kunnen bijvoorbeeld vraagtekens gezet worden bij de excessieve beloning van bankdirecteuren, wanneer we deze langs de meetlat van de ‘rechtvaardigheid als billijkheid’ leggen. In hoeverre profiteren de sociaal zwakkeren van de hoge beloning van bankdirecteuren?
Rawls’ theorie lijkt erg abstract en onrealistisch. Het gaat uit van de mens als een rationeel en redelijk wezen en geneigd tot samenwerking. Maar Rawls is zich hiervan terdege bewust en stelt dat zijn denkbeelden opzettelijk theoretisch en rationeel zijn. ‘Als wij niet met elkaar kunnen bedenken op wat voor principes een vreedzame samenleving gebaseerd moet zijn, dan moeten we ons afvragen of het leven wel de moeite waard is’, zegt Rawls. Emoties, empathie en medelijden zijn te veranderlijk en te onbetrouwbaar, bovendien zullen mensen geneigd zijn meer te voelen voor hun eigen groep en de belangen en wensen van andere groepen negeren of zelfs schenden.

De communitaristen hebben Rawls vooral vanwege het hoge abstracte gehalte van zijn redeneringen bekritiseerd. De voornaamste bron voor ethiek zijn de mensen zelf, zeggen Charles Taylor en diens leerling Michael Sandel, en mensen zijn geworteld in een gemeenschap, die hen met ideeën voedt en ervoor zorgt dat deze ideeën van generatie op generatie worden doorgegeven. Het is onmogelijk iets zinnig te zeggen over een maatschappij, als men niets weet over zijn plaats in deze maatschappij en geen kennis heeft van maatschappelijke verbanden. Uit abstracte redeneringen en concepten kunnen geen morele levensregels afgeleid worden, wel uit de gedeelde opvattingen uit de gemeenschap.
Maar Rawls werpt tegen dat ‘samenleving’ en ‘gemeenschap’ niet samenvallen. Een samenleving is geen gemeenschap. Als de idee postvat dat een samenleving een gemeenschap is die bovendien bepaalt wat het moreel juiste is, kan deze gedachte dwingend aan de gehele samenleving opgelegd worden, los van de vraag wat dan precies moreel juist is. Volgens Rawls is er in maatschappijen die uitgaan van utilisme of ‘zuiver’ liberalisme overheidsrepressie nodig om de maatschappelijke vrede tussen de verschillende gemeenschappen te handhaven, juist vanwege het ontbreken van een gemeenschappelijk principe waaromheen een samenleving zich kan verenigen.
Daarmee lijkt Rawls haast wel aansluiting te zoeken bij Thatchers beroemde uitspraak dat ‘ er geen maatschappij bestaat, maar slechts individuen’. Maar dat is evenmin juist. De samenleving die georganiseerd is rond de idee van rechtvaardigheid als billijkheid, zorgt voor een overlappende consensus tussen de burgers en hun verschillende opvattingen over het goede leven. Het gedeelde rechtvaardigheidsconcept zorgt voor sociale cohesie. In een dergelijke maatschappelijke constellatie willen burgers, ondanks hun verschillende opvattingen over moraal en de inrichting van het leven, rechtvaardige instituties handhaven. In zoverre is er wel sprake van een politieke gemeenschap en is samenleven een gemeenschappelijk project.

De theoreticus uit Baltimore zoekt aansluiting bij Kant, die stelt dat de mens een autonoom wezen is die op basis van zijn intellectuele vermogens rationele keuzes kan maken. Volgens Kant is de mens altijd een doel van zichzelf en vertegenwoordigt een intrinsiek goed dat nooit als middel voor het bereiken van welk maatschappelijk dan ook mag worden ingezet.
Het werk van Rawls lijkt een uitwerking van Kants categorische imperatief en diens deontologie, waarbij de mens voor een ander wenst wat hij zelf wil. Anders dan bij het utilisme kijkt men naar welke handelingen de mens moet uitvoeren om het goede te bereiken. De rechtvaardigheidstheorie verplicht ons rationeel na te denken over de vreedzame inrichting van een denkbeeldige maatschappij. Dit doet denken aan Kants opvatting dat wij a-priori, buiten de waarneming en ervaring om, tot nieuwe kennis kunnen komen en dingen uit de werkelijkheid kunnen afleiden. Kants plichtethiek wil dat wij ons zo gedragen dat daaruit een algemene wet kan afgeleid kan worden die voorschrijft hoe rationeel en moreel juist te handelen.

Rawls’ rechtvaardigheidstheorie beoogt vergelijkbare algemene principes te bedenken voor een maatschappij die we nog niet kennen en waarvan we niet weten in welke hoedanigheid wij die in die maatschappij gaan terechtkomen. We weten wel, aldus Rawls, in wat voor samenleving we willen leven, en door het onbekende met deze samenleving, zullen we wensen dat de voorwaarden waaronder deze bestaat, voor een ieder gelijk zijn.
A Theory of Justice is geen makkelijk leesvoer en Rawls bepaald geen groot stilist, maar toch heeft hij een aantal intrigerende termen bedacht die niet meer weg te denken zijn uit de taal van de politieke filosofie en uit het publieke debat over democratie, vrijheid en sociale rechtvaardigheid. De ‘sluier van onwetendheid’ en de ‘originele positie’ duiken overal op. Talloze publicaties uit de politieke filosofie van de laatste 40 jaar zijn niet meer dan een antwoord op A Theory of Justice, een getuigenis van Rawls’ haast wel onmetelijke invloed op het politieke discours. Ieder zichzelf respecterende filosoof of publicist voelt zich op een gegeven moment geroepen in te gaan op wat Rawls gezegd heeft. En Rawls boeit in gelijke mate zowel liberale denkers als sociaaldemocraten die zoeken naar nieuwe inspiratie. Rawls slaat een brug tussen de klassieke politieke ‘vijanden’, het liberalisme en de sociaaldemocratie.
Dit alles is des te opmerkelijker als men bedenkt dat Rawls een teruggetrokken en bescheiden man was die nooit in het openbaar commentaar wilde leveren of in discussie ging over zijn ideeën. Het succes van zijn boek verraste hemzelf nog het meest. Bovendien was A Theory of Justice in veel opzichten zijn enige ‘echte’ boek. Rawls lijkt wel de ‘Kafka van de politieke filosofie’. Hij werd nooit een publiek figuur, maar was wel de beroemdste politieke filosoof van de twintigste eeuw.
0