
Een van de belangrijkste Nederlandse schrijvers van het moment is ongetwijfeld Tommy Wieringa. Joe Speedboot, uit 2005, wordt een groot succes en honderdduizenden exemplaren gaan ervan over de toonbank. Een ongekend aantal voor een literair werk. Kranten als The Guardian en Le Monde bejubelen dit boek en noemen hem een auteur in de stijl van bijvoorbeeld John Updike en Isaak Babel. Tommy Wieringa zet zelfstandig een ‘marketingcampagne’ op om het boek onder de aandacht te brengen. Hij vraagt zijn vrienden bij de boekhandel te vragen naar zijn boek en de winkels ertoe aan te zetten meer exemplaren in huis te halen. Aanvankelijk is het boek in een kleine oplage gedrukt. Het is niet te bepalen of deze campagne er iets mee te maken heeft, maar feit is dat Joe Speedboot op een gegeven moment heel goed gaat lopen.
Joe Speedboot lijkt op een avonturenroman. De gebeurtenissen volgen elkaar in hoog tempo op. De verteller van het verhaal is een spastische, invalide jongen, Fransje Hermans, invalide geraakt omdat hij in een maisveld in slaap is gevallen en wordt overreden door een grasmaaier. Hij raakt voor langere tijd in coma en kan, als hij daaruit ontwaakt, niet meer lopen en praten en slechts zijn rechterarm gebruiken. Het letterlijk binnenvallen van Joe Speedboot brengt een kettingreactie teweeg in het dorp Lomark waar Fransje woont en zet het ‘stilstaande’ leven van veel mensen, en niet in de laatste plaats van Fransje, in beweging. Wieringa gebruikt een parallel met het leven van een samoerai om Fransjes geestelijke ontwikkeling naar de volwassenheid in kaart te brengen. Het eerste gedeelte van het boek heet ‘Penseel’ en het tweede gedeelte ‘Zwaard’.
De lezer volgt de gebeurtenissen als Fransje een dagboek gaat bijhouden, een ‘penseel’ gebruikt, en in later ontwikkelt Fransje zijn rechterarm om zich met behulp van Joe Speedboot toe te leggen op de kunst van het armworstelen. Daarmee ontluikt Fransjes andere talent: zijn kracht, het ‘zwaard’. Uiteindelijk verdwijnt Joe Speedboot uit het dorp en lijkt er weinig veranderd in Lomark. Beweging, zo lijkt de roman te concluderen, is belangrijker dan vooruitgang. De toon van het boek is optimistisch en humoristisch. Wieringa wil misschien zeggen dat de handelingen van mensen geen doel nodig hebben en dat deining in het leven kan leiden tot voor de hoofdpersonages interessante ontwikkelingen. Duiding is niet altijd nodig, er hoeven geen diepgravende ontdekkingen gedaan te worden over de eigen identiteit en de richting van het leven.
Dat wil niet zeggen dat Wieringa een oppervlakkige schrijver is. De verwijzingen naar religie en oosterse denkwijze zijn legio, die zich vooral richten op onthechting en loutering. Onthechting in de zin dat mensen zich kunnen bevrijden van een beknottende omgeving. In Joe Speedboot raakt Fransje gelouterd, maar komt niet noodzakelijkerwijs tot nieuwe inzichten. De verhaallijnen in het boek tonen hoe tieners zich niet laten weerhouden door conventie en realiteitsbesef. Een van de redenen waarschijnlijk waarom Joe Speedboot juist bij jonge lezers zo veel resonans vindt. Fransje ontwikkelt ondanks zijn handicap een bijzonder leven en dat stemt hem en de lezer vrolijk. Het is een hoopgevend en vrolijk stemmend boek. In het boek zit een verhaal waarbij iemand met een boot vertrekt. Wieringa besteedt veel aandacht aan de uitwerking ervan, maar de lezer verliest de persoon op de boot uit het zicht. Op de vraag wat met deze persoon gebeurt, zegt Wieringa: ‘Deze verhaallijn is me ontschoten en ik concentreerde me op andere gebeurtenissen in de roman. Dat is een beetje de vloek van de Nederlandse literatuur, die zucht alles te verklaren en uit te leggen’. Een verhaal ontwikkelt een eigen dynamiek, dat moet een schrijver ook accepteren.’ Wieringa is niet een schrijver met een persoonlijke mythologie en zijn werk heeft geen ideologische lading. Dat heeft hij ook niet nodig, de beelden die hij oproept, geven zijn boeken veel verbeeldingskracht.
In Caesarion is de toonzetting serieuzer en donkerder. Het boek is zowel een zoektocht naar de moeder en de vader van de hoofdpersoon, Ludwig Unger. Met dien verstande dat de moeder niet gevonden hoeft te worden, zij verlaat haar zoon steeds, die dan haar achterna gaat. De vader, een experimenteel omstreden kunstenaar, blijft lang een mysterie. Als Ludwig hem opzoekt in de jungle van Panama, zien we een figuur die doet denken aan kolonel Kurtz uit Apocalypse Now. Een verwilderde man, zwelgend in ego. De titel van het boek is hoogdravend: Caesarion is de zoon van Caesar en Cleopatra, en de naam van de hoofdpersoon, waarvan we leren dat hij een begenadigd pianist is, verwijst naar Beethoven. De namen van de ouders suggereren dat de vader en de moeder dominante persoonlijkheden zijn die het leven van Ludwig in grote mate bepalen.
Was Joe Speedboot een literaire avonturenroman, een boeiende vertelling, nu lijkt Wieringa voor zichzelf de lat hoger te leggen. De echte moeder van Tommy Wieringa is een flamboyante en veeleisende persoonlijkheid; zij overlijdt in november 2015 aan de gevolgen van kanker. De moeder in Caesarion lijdt eveneens aan kanker en weigert de reguliere geneeskunde te gebruiken in haar strijd ertegen. Wieringa omschrijft zijn moeder als ‘excentriek en egocentrisch, totaal ongeschikt om te gehoorzamen’. Zijn moeder is zo overheersend, aldus Wieringa, dat hij tot zijn negende geen tastbare herinnering aan zijn vader heeft. In januari 2019 zal een nieuw boek van Tommy Wieringa verschijnen over zijn gecompliceerde verhouding met zijn moeder. Caesarion neemt een voorschot op dat boek.
Stelt Wieringa dat Nederlandse literatuur lijdt aan te veel symboliek en dubbele betekenis, Caesarion lijkt aansluiting te zoeken bij deze literaire technieken. Door de ouders te zoeken, wil de hoofdpersoon afrekenen met mythen en complexen en zichzelf beter leren kennen. De roman eindigt met de woorden ‘en alles begon’. Begint alles omdat hij met het beeld van zijn bijzondere en egocentrische ouders heeft afgerekend? Behalve dat Wieringa een ‘zwaarder’ thema hanteert, verandert ook zijn perspectief: we zien de hoofdpersoon steeds meer door de ogen van anderen en van zijn omgeving. Zijn stemmingen en daden komen tot uitdrukking in de schildering van de omgeving.
Alles over Tristan is van eerdere datum dan de twee andere romans en neemt mijns inziens een bijzondere plaats in binnen het oeuvre van Wieringa. In zijn andere werk is hij een romanticus, die met veel lyriek liefdesrelaties en vriendschappen beschrijft. Het is zo dat vaak deze menselijke relaties niet standhouden en mensen elkaar uit het oog verliezen en Wieringa beschrijft met groot psychologisch inzicht en treffende metaforen hoe relaties ontsporen. De onmacht die mensen voelen de richting te kiezen om ze in stand te houden, komt prangend naar voren. Maar de ondertoon is optimistisch, mensen kunnen relaties aanknopen en zijn in staat andere activiteiten te ontplooien. Weliswaar krijgen de levens van de hoofdpersonages van Wieringa niet meer inhoud, maar dat is ook niet wat Wieringa van hen eist. Er is sprake van een gelatenheid die mensen een innerlijke rust verleent.
In Alles over Tristan is de onrust en het ongenoegen veel groter. Een universiteitsprofessor neemt de taak over van een overleden collega om de biografie van een dichter te schrijven. Deze dichter is Viktor Tristan. In zijn zoektocht naar informatie over deze dichter stuit hij op een aantal personen dat geen informatie wil geven of hem op het verkeerde spoor zet. Sommigen verbinden voorwaarden aan het geven van cruciale informatie. Wieringa suggereert dat Reyer, de voorganger van Jakob Keller, op een goed spoor was gekomen, maar dat moest bekopen met de dood. Zo is er de notaris Fortes, die angstvallig waakt over de nalatenschap van Tristan en diens jong overleden zus, Inès.
Keller krijgt een relatie met een bloedmooie, maar mysterieuze bibliothecaresse, Mariam. Zij blijkt later familie te zijn van notaris Fortes. Mariam is de dochter voortgekomen uit de incestueuze relatie tussen broer en zus, Viktor en Inès. Fortes en zijn vrouw hebben Mariam als dochter geadopteerd. Jacob Keller kent nu de waarheid, maar kan deze niet publiceren om Mariam te beschermen. Hij is een biograaf die weet hoe het zit, maar niets met deze informatie kan doen. Eduard Cairo, een student die Keller assisteert bij zijn onderzoek, ontdekt deze informatie ook en zorgt voor de publicatie van een krantenartikel waardoor Mariams geheim op straat ligt. Inès wil de relatie met Viktor beëindigen en trekt het klooster in. Als Keller voor de tweede keer bij dit klooster komt voor zijn onderzoek, blijkt dat niet Viktor Tristan, maar Inès de dichtbundels heeft geschreven waar de roem van de eerste op gebaseerd is. Nu is niet alleen Kellers onderzoek vergeefs geweest, hij kan immers niet publiceren, ook moet hij opnieuw beginnen. Viktor Tristan de dichter bestaat niet. Keller kent de waarheid, maar kan de mythe omtrent Viktor Tristan niet ontrafelen. Dat zou hem en vele anderen ernstig schaden. Zo mislukt hij als biograaf en blijft de waarheid over Viktor Tristan verborgen.
Dit zijn slechts enige voorbeelden waaruit blijkt hoe Wieringa veel spanning opbouwt met thrillerachtige elementen. Verschillende plotwendingen laten de lezer vaak in het ongewisse over wat er gebeurt. En die verwarring treft ook de biograaf, Jakob Keller, die nooit informatie uit directe hand krijgt, hij moet alles destilleren uit verhalen of wat andere mensen over Viktor Tristan vertellen. Hoe verder Keller in zijn onderwerp duikt, hoe minder hij werkelijk zeker weet. Op het moment dat hij denkt een doorbraak te maken, volgt een desillusie en blijft de figuur van Viktor Tristan ongrijpbaar.
De roman wemelt van de verwijzingen naar middeleeuwse mythen en sagen. Zo is er natuurlijk de naam ‘Tristan’, dat verwijst naar Tristan en Isolde, het verhaal van de onmogelijke liefde. Viktor en Inèz beleven ook een onmogelijke liefde, die bovendien tot ver na de dood van beiden verstrekkende gevolgen heeft voor anderen. De plaats van handeling, het fictieve, Zuid-Europees aandoende havenplaatsje Mercedal, doet denken aan Perceval, een mythische held uit het Koning Arthur-verhaal. Richard Wagner werkte dit thema uit in zijn laatste opera, Parsifal. De verhaal zelf lijkt op een queeste, een literair motief uit de middeleeuwen. Een queeste is een zoektocht die begint en eindigt op dezelfde plaats en gepaard gaat met het overwinnen van schier onoverkomelijke obstakels, waarna de hoofdpersoon een waarheid over zichzelf ontdekt. ‘Jakob’ en ‘Mariam’ zijn namen met bijbelse connotaties.
Alles over Tristan is mijn favoriete boek van Tommy Wieringa. Daarom heb ik hier meer tijd genomen om dit boek te beschrijven. Ik heb slechts vier romans van hem gelezen en alle vier met veel plezier, maar ik zou mij zeker niet willen neerzetten als een kenner van zijn werk. Wel heb ik genoeg tot me genomen om vast te stellen dat Tommy Wieringa zowel stilistisch als thematisch een boeiende, rijkelijk getalenteerde schrijver is. Zijn taalgebruik is beeldend en aangrijpend tegelijk, zonder in het sentimentele te vervallen. Daarnaast beheerst hij vele stijlregisters: hij schrijft humoristisch, met vaart, maar kan ook de lezer verontrusten met gruwelijke en indringende beelden. Hij is soms een onvervalst romanticus, maar dat beschouw ik als een van zijn sterke kanten. Het lyrische en zingende van zijn proza is een verademing en mooi zijn de vele fraaie taalvondsten en metaforen.
Mijn voorkeur voor Alles over Tristan heeft waarschijnlijk te maken met de verwantschap die ik zie met Nooit meer slapen van W.F. Hermans. Beide wetenschappers, Keller en Issendorf, die denken belangrijke ontdekkingen te gaan doen, maar allebei moeten vaststellen dat ze niets gevonden hebben. Ambitie die verzandt in radeloosheid. Er is niets te vinden. De diepe ontgoocheling is alles wat hem rest. Wieringa heeft niets van het kwaadaardige van Hermans’ proza, maar zijn duistere bespiegelingen over de bedriegende omgeving van de mens in Alles over Tristan en het menselijk onvermogen schijn van realiteit te onderscheiden, behoren wat mij betreft tot de hoogtepunten van de moderne Nederlandse literatuur.
0